Doe het proefje Bruisraket en ontdek het zelf!

–> direct naar de proef

Met het proefje bruisraket schiet je met bruistabletten en water een raket af. Een vuurpijl of raket afschieten, werkt op een zelfde manier.

Hoe komt een vuurpijl of raket omhoog?

De bruisraket vliegt omhoog, omdat de luchtdruk in de koker zo hoog wordt dat de dop van de koker af schiet. De lucht ontsnapt uit de koker en duwt zo de koker de lucht in. De lucht ontstaat door de reactie tussen water en de poeders in de bruistablet. Hierdoor veranderen een poeder en een vloeistof in gas. Het gas neemt steeds meer plek dan de vloeistof en het poeder en daardoor neemt de druk in de koker toe.

Een vuurpijl die je met oud en nieuw afschiet werkt precies op dezelfde manier. Door luchtdruk vliegt de vuurpijl omhoog. In een vuurpijl zitten geen bruistabletten om veel gas en daarmee luchtdruk te maken. In vuurpijlen zit een brandstof: buskruit. Buskruit bestaat uit kaliumnitraat, houtskool en zwavel.

Door buskruit aan te steken, verbrandt het kaliumnitraat en daarbij ontstaat zuurstof. De zuurstof reageert vervolgens met de aanwezige houtskool en zwavel. Hierbij ontstaat warmte en een mengsel van gassen; CO, CO2, N2 en SO2 /koolstofmonoxide, koolstofdioxide, stikstof en zwaveloxide.  Deze gassen nemen meer ruimte in dan er ruimte is in de koker van de vuurpijl en ze kunnen er  alleen maar aan de onderkant van de vuurpijl uit. De vuurpijl schiet de andere kant op: omhoog de lucht in.

Hoe werkt luchtdruk?

Alles om ons heen bestaat uit kleine deeltjes. Hoe dicht de deeltjes op elkaar zitten en hoeveel de deeltjes kunnen bewegen, bepaalt hoe hard of zacht een materiaal is. Bij hard of vast materiaal, zoals ijzer of metaal, zitten deze deeltjes heel dicht bij elkaar en kunnen bijna niet bewegen. In vloeibaar materiaal, zoals water, zitten deze deeltjes wat verder van elkaar af en kunnen makkelijker langs elkaar en heen en weer bewegen. In een gas, zoals lucht, zitten deze deeltjes ver van elkaar en bewegen heel makkelijk alle kanten op.

Door lucht kun je je gemakkelijk bewegen. Je kunt immers tussen de deeltjes heen lopen, want er is genoeg ruimte voor deze deeltjes zodat ze voor jou opzij gaan. Door water bewegen is al moeilijker maar kan wel. De deeltjes van het water kunnen opzij bewegen. Door een lantaarnpaal of boom bewegen kan niet omdat de deeltjes te dicht bij elkaar zitten om tussendoor te bewegen.

Wanneer je lucht samenperst, bijvoorbeeld door een ballon op te blazen, komen de luchtdeeltjes dichter bij elkaar te zitten. Dit zorgt ervoor dat ze met elkaar en de rand van de ballon gaan botsen. Dit voel je doordat de ballon strak komt te staan. In de ballon is de luchtdruk dan hoger dan buiten de ballon. Als je nog meer lucht in de ballon stopt, geeft op een gegeven moment de ballon mee en knalt uit elkaar. Als je een steviger materiaal gebruikt, zoals staal, gebeurt dit niet zo snel en kun je nog meer lucht kwijt in dezelfde ruimte. Dit zie je bijvoorbeeld bij gasflessen voor duikers. Hierin kan de luchtdruk veel hoger worden en kun je dus veel lucht kwijt.

Als je een opgeblazen ballon loslaat en je houdt de ballon niet vast, dan zie je  dat de ballon van je wegvliegt. Je gebruikt dan de luchtdruk om ballon in beweging te brengen. Net zoals een vuurpijl of raket.

Doe dit zelf ook eens met de proef Ballonraket.

–> direct naar de proef.